Hij koestert de dagen van rood cellofaan,
van glitter en watten en sterrenpapier.
Boudewijn de Groot & Elly Nieman - 1967
Hij staat in de sneeuw aan de poort van de stad
en prikt de dagen van december op zijn hoed.
Hij fluit zijn pluchen lapjeskat
want hij heeft last van muizenissen
die nesten maken in zijn baard.
Maar die laat hem altijd mooi fluiten,
het dier preekt ernstig voor de vissen
gevallen van een haringkar.
Hij lokt de dagen met zijn lied,
de dagen vliegen, hij blijft staan.
Waar komt hij vandaan?
Hij koestert de dagen van rood cellofaan,
van glitter en watten en sterrenpapier.
Geen mens kent zijn naam.
Meester Prikkebeen, Meester Prikkebeen,
de mensen lopen langs hem heen,
hij blijft alleen, Meester Prikkebeen.
Lantaarnopstekers gaan stil door de nacht,
hij speelt zijn draailier voor hun harige gezicht.
Slaap gerust, sluimer zacht.
Een paladijn met zijn soldaten
blijft even luisteren naar hem.
Toch blijft zijn schotel leeg, ze lachen.
Alleen een meisje blijft staan praten,
een mager meisje van plezier.
Waarom speel jij geen ander lied?
Je ogen en je mond zijn koud.
Ik weet geen refrein.
Ik draag op mijn borsten een sleutel van goud,
het licht in mijn oog is een ster die verschiet.
Zo kan ik niet zijn.
Meester Prikkebeen, Meester Prikkebeen,
de mensen lopen langs hem heen,
hij blijft alleen, Meester Prikkebeen.
Ze danst in de sneeuw en ze speelt tamboerijn
terwijl de lapjeskat heel stil de passie preekt.
Het geurt naar brood en warme wijn
en in de sneeuwnacht bij de ballen
verwachten ze het nieuwe jaar.
De laatste dag komt aangevlogen,
de laatste slagen zijn gevallen.
Een vuurpijl spuit de hemel in.
En morgen verdwijnen ze over het land.
Morgen verdwijnen ze over het land.
Het nieuwe jaar is wijd en koel,
de bloemenwei is leeg en groen.
Nooit zien ze hem weer.
Wie weet wat de dagen dit jaar zullen doen.
Zij speelt met de kat en hij zwaait met zijn hand.
Vaarwel en tot ziens. Vaarwel en tot ziens.
Misschien tot ziens. Misschien tot ziens.
Meester Prikkebeen, Meester Prikkebeen,
de mensen lopen langs hem heen,
hij blijft alleen, Meester Prikkebeen.
Prikkebeen, op basis van het refrein meestal aangeduid als Meester Prikkebeen, is een nummer van Boudewijn de Groot, afkomstig van het album Picknick. Het nummer is een duet met Elly Nieman, maar haar naam wordt op veel verzamelalbums niet vermeld, terwijl op de single haar naam wel prijkt. De tekst is geschreven door Lennaert Nijgh, de muziek is van de zanger zelf. Ze worden begeleid door een orkest onder leiding van Bert Paige, die ook voor het arrangement zorgde. Het nummer werd in 1968 op single uitgebracht en bereikte de negende plaats in de Top 40 en de achtste plaats in de Parool Top 20. Later het jaar kwam er een gelijknamige EP. Er werd voor het televisieprogramma Moef Ga Ga een clip opgenomen in een slooppand in de Amsterdamse wijk Kattenburg.
Het nummer gaat over Meester Prikkebeen, een wat ouderwetse en zonderlinge figuur. Het personage is gebaseerd op de Zwitserse 19de-eeuwse stripfiguur "Monsieur Cryptogame" door Rodolphe Töpffer, die in het Nederlands "Mijnheer Prikkebeen" genoemd wordt. Een ander personage uit deze strip, Zuster Ursula, inspireerde Lennart Nijgh later tot het schrijven van het lied 'Dag Zuster Ursula', uitgevoerd door Rob de Nijs.
Op de B-kant van de single staat Eva. Het vormt samen met de eveneens door De Groot en Nijgh geschreven liedjes de Tuin der Lusten en Megaton een drieluik (de Hemel, de Aarde en de Hel), geïnspireerd op het drieluik De Tuin der Lusten van de schilder Jeroen Bosch.
Bron: Wikipedia
Mijnheer Prikkebeen, geschreven door Johan Jacob Anthony Goeverneur, wordt algemeen beschouwd als het eerste Nederlandse stripverhaal. Maar eigenlijk is het geen Nederlands verhaal en zijn de tekeningen ook niet Nederlands
De Zwitserse leraar, schrijver en tekenaar Rodolphe Töpffer (1799-1846) schreef het origineel onder de titel Histoire de Monsieur Cryptogame. Het werd voorgepubliceerd in het Franse weekblad L’illustration van 25 januari tot 19 april 1845. Töpffer maakte de oorspronkelijke schetsen en Amédée de Noé (Cham) werkte ze uit voor het overzetten op houtgravures, die werden gesneden door Best, Leloir, Hotelin en Regnier.
Meneer Prikkebeen was een succesvol boek in Nederland. Het kreeg vele herdrukken en werd herhaaldelijk als kindervoorstelling opgevoerd aan het begin van de vorige eeuw. In 1980 verscheen een hertaling van de hand van Gerrit Komrij onder de titel De zonderlinge avonturen van Primus Prikkebeen. Komrij gebruikte de oorspronkelijke tekst van Töpffer en liet zelfs de figuur van verloofde Elvire herleven, waarmee een einde kwam aan de door Kell en Gouverneur bedachte figuur Ursula.
Bij de voorpublicatie van zijn bewerking van het verhaal werd Komrij in 1979 geïnterviewd in het Parool. Hij lichtte toe: 'Bij Töpffer kan je prachtig zien hoe het stripverhaal op touw wordt gezet. In het begin al ligt een dame in bed van liefdesgeluk te dromen. Dat hele stuk heeft Goeverneur weggelaten. Voor kinderen is het keurig een zuster geworden, Ursula, die wil niet dat hij vlinders vangt. Die gaat hem achterna om hem dat vlindervangen ook te beletten. (…) De twee missionarissen die in de buik van de walvis verzeild raken waar ook Prikkebeen is terechtgekomen nadat hij van een schip is gesprongen om aan Elvire te ontkomen, zijn bij Goeverneur een boer en zijn knecht geworden. Die kwamen bij Töpffer uitstekend van pas om Prik en de eveneens door de walvis verslonden heerlijke boerenmeid in de echt te verbinden. Alle toespelingen op wat missionarissen botvieren tijdens een danspartij in de buik van een walvis, zijn bij Goeverneur geheel verdwenen.'
Bron: Koninklijke Bibliotheek
Aanvulling, met dank aan Michiel Odijk: En de zuster Ursula, zoals ze in de Nederlandse bewerking van J.J.A. Goeverneur wordt genoemd, was in het origineel van Töpffer zijn echtgenote: de Nederlandse bewerking is een zeer gekuiste versie van het origineel. De naam Cryptogame is natuurlijk niet alleen een biologische term (vanuit een inmiddels volkomen achterhaalde indeling van het plantenrijk), maar ook een toespeling: vanuit het Grieks "geheim-gehuwd".